De
Dwerggors (
Emberiza pusilla) is een als
dwaalgast in West-europa voorkomend lid van de gorzenfamilie.
De Dwerggors meet van het puntje van de snavel tot het uiteinde van
de staart 13,5 centimeter en weegt gedurende het broedseizoen tussen de
12 en de 16 gram. De soort lijkt op de Ritegors
maar is kleiner en heeft kastanjekleurige wangen en
petje.
De roep lijkt op het getik van een roodborst; de zang is gevarieerd, rinkelend en bevat herhalingen.( je denkt steeds dat de telefoon gaat, grinnik)
De soort geeft in haar broedgebied de voorkeur aan moerassige toendra met verspreide boompjes. Ze broedt op de grond onder een struik. Het
nest bestaat uit een kommetje van mos en gras, gevoerd met fijner
materiaal zoals haar. Het legsel bestaat uit 4 of 5 bleekblauwe of
-groene donkerder gevlekte eitjes die 19 millimeter groot zijn. In
gunstige jaren, of als het eerste broedsel verloren gaat kan er een
tweede broedsel voorkomen. De jongen worden in elf of twaalf dagen door
het vrouwtje uitgebroed, en blijven 6 tot 8 dagen, en soms nog langer in
het nest. Ze worden door beide ouders verzorgd.